ACHTER HET VOOROVER HELLENDE GEVELTJE

Enige fragmenten uit het Koster-familieboek over de geschiedenis van ons clubhuis Vingerling 15 te Middelharnis

In de voorgevel zitten nog twee kleine ramen met zonneblinden, die vervangen zouden worden door een groot winkelraam. Bij de restauratie van 1972 is het etalageraam weer vervangen door twee kleine ramen in een moderne uitvoering, zonder zonneluiken. Op deze foto zien we ook duidelijk het hoge stoepje voor het huis. De boompjes op het Vingerling zijn nog jong. Vingerling nr 15 was ca 1900 het woonhuis met scheersalon van Elbert Beket, in 1926 de Tabak- en Sigarenmagazijn van de Gebrs Koster, in 1965 het clubhuis van watersportvereniging Flacquee.

Op de hoek van het Vingerling stond een ijzeren pisbak. In 1857 werd besloten een viertal urinoirs aan te schaffen. Het urinoir wat het langst heeft gestaan stond op de hoek van het Vingerling. In 1894 verzocht raadslid Vink om het urinoir aan het Westspui aan de waterkant te verplaatsen. Het is goed mogelijk dat dit rinoir naar het Vingerling verhuisde. Later is het ijzeren urinoir vervangen door een stenen exemplaar totdat het in 1971 plaats moest maken voor het beeld van ’t ofjekokertje’.

Aan de andere kant van de Kaai zien we links het Hoage Huijs, dat in 1929 afgebroken werd. Op de hoek van de Kaai woonde boer en paardenhandelaar Jan Born. Vervolgens D. Slis met twee zusters, de burgemeesterswoning van van Weel en Mijs, de winkel van Jac. Nipius en schipper J. v.d. Sluijs. Dan kwam café “Schippershuis” en rechts het woonhuis en de slagerij van Markensteijn.

de havenkom in de 19de eeuw

Het Vingerling begon eigenlijk “om de hoek” bij het koffiehuis. De havenkom heette “de Nieuwe Kaai” ook wel “de Kaai” genoemd. Op de kadasterkaart van 1832 staan 10 pandjes van links naar rechts aangegeven met de nrs 75 t/m 65. In de bevolkingsregisters van 1830-1921 worden deze huizen aangeduid met diverse nummers volgens het volgende overzicht.

[Pand 75]

was de Ronduijt, in eigendom van de gemeente en werd in 1895 afgebroken.

[Pand 74]

Op nr 283 Cornelis Schoonejongen, bouwman. nr 247 Hendrik Schoonejongen, bouwman. nr 398 de vissers Thomas de Waard en Marinus Langbroek. nr 591 Jan C. Born, koopman en nr 1 Elisabeth Groen en Arendje Korvink.

[Pand 73]

Op nr 284 en 248 Simon de Ruiter, schipper. nr 399 Sybrand Brijs, visser, Pietertje Krijgsman. nr 592 Pieter van ’t Hof, schipper. nr 2 Johannes de Vogel, spekslager.

[Pand 72]

 Op nr 285 Jan van der Sloot, visser, Gerrit Spuij uit Pernis, visser, P.L. Slis, reder. nr 400 Pieter van ’t Hoff, Neeltje Hotting, Gerrit Jongejan, visser. nr 593 Leendert Groen, schoenmaker, Ulbo Jetse Mijs, burgemeester, Jacob Joh. Slis, scheepsreder, Cornelis v.d. Tol, landbouwer. nr 3 Jacoba Hartman, Leendert Koning.

[Pand 71]

Op nr 286 Machiel Kok, metselaar. nr 250 en 594 Cornelis Boeter en Machiel Boeter, winkelier. nr 4 Johannis Wijnhoff, timmerman.

[Pand 70]

 Op nr 287 Cornelis Nipius, schipper. nr 251 Maarten Nipius. nr 402 Machiel Boeter, winkelier. nr 595 Cornelis Nipius, landbouwer, Adrianus Viskil, visser, Suzanna Wittekoek en Jacob de Korte, visser. nr 5 Jacques de Braber, Petrus Willems, koetsier.

[Pand 69]

 Op nr 288 en 252 Pieter Nipius, broodbakker met zijn vrouw Anna v.d. Heul. nr 403 Maarten Koomen, winkelier, Jan Tuyl, arbeider, Jeroen Langbroek, visser. nr 596 en 6 Jacob Zaaijer, broodbakker met zijn vrouw Lientje Cornelia Vermeer.

[Pand 67]

Op nr 290 Gerrit van Heest, schipper met zijn vrouw Heiltje van Oostende. nr 253 Adriaan Visser, visser met zijn vrouw Dingena Schoonejongen. nr 404 Anna v.d. Heul met zuster, Arend Witvliet, schipper. nr 597 Mattheus van Delft en Aagje Krijger. nr 7 Gerritje Gebuijs, Jan Zaaijer, kantoorbediende

[Pand 66]

 Op nr 291, tegenwoordig Vingerling nr 15, was in eigendom van Jacob Slis, de bekende scheepsreder, die op de Kaai naast burgemeester Arend van Weel woonde. We zien op de kaart het slopje tussen het huis en café Havenzicht doorlopen tot de keuken. Waarschijnlijk was de wc er toen nog niet. Op de achterplaats staat een vierkantje, dat zou de waterput (de tras) kunnen zijn.

Vingerling 15

werd vanaf 1830 vooral door diverse vissers- en schippersgezinnen bewoond:

In 1828: Leendert Smit (1795-1862), visser, gehuwd in 1820 met Francina v.d. Waal (1797-1854), verhuisd in 1838. In 1832: Cornelis Tibout, geboren in 1774, visser, gehuwd in 1821 met Maria Jongejan (1775-1866), naaister, verhuisd in 1835. In 1836: Aren Verschoor (1811-1849), stuurman, gehuwd met Maria Spuij,geboren in 1810, verhuisd in 1837. In 1837: Jacobus de Wit (1791-1857), schipper uit Maassluis, gehuwd in 1816 met Maatje Trommel (1780-1839), vertrokken in 1839. In 1839: Jan Smit, geboren 1796, havenmeester, gehuwd in 1835 met Annetje Witvliet (1797-1871). In 1839: Pieter Dupré (1799-1865), visser, gehuwd in 1838 met Arentje van der Waal (1815-1861). ca 1840: Barend Witvliet (1804-1894), schipper, gehuwd in 1833 met Adriaantje van der Waal (1808-1890). ca 1845: Geertrui Verschuur (1787-1854), slijtster, weduwe van herbergier Cornelis Buurman, verhuisd in 1848. ca 18??: Jan Smit (1832-1881), visser, gehuwd in 1856 met Hendrikje van Eck (1830-1910). ca 18??: Ary Boogerman (1828-1914), visser/stuurman, gehuwd in 1851 met Neeltje van Rixoord (1831-1908). ca 18??: Leendert de Waard (1853-1940), schipper, gehuwd in 1876 met Teuntje Nieuwland (1852-1930). Leendert de Waard heeft tot 1893 op Vingerling 15 gewoond en is toen naar Rotterdam vertrokken. ca 1893: Adrianus Kornelis Vogelaar (1866-1948), koopman, gehuwd in 1889 met Jannetje Koomen (1868-1946). Zij woonden eerst op de Westdijk. In 1895: Job Buskop(1870-19..), schippersknecht, gehuwd in 1892 met Maria Cornelia de Graaff (1870-1936). Verhuisde naar de Oostdijk. ca 1896: Elbert Beket (1856-1932), barbier, gehuwd in 1881 met Bertha Elisabeth Voordijk (1859-1930). Hij staat in het bevolkingsregister van 1890-1920 ingeschreven op Vingerling C8. Kocht hij het huis in 1902?

Van links naar rechts op de voorste rij: Adrianus (1897-1984), vader Elbert Beket (1856-1932), Annetje (1904), moeder Bertha Elizabeth Voordijk (1859-1930), Bertha Elizabeth (1902-1976), Laurens (1900-1920). Op de achterste rij: Neeltje (1883-1953), Aagje (1889-1973), Aaltje (1887-1976), Pieter Adrianus (1883-1953), Ida (1892-1977).

ca 1890 – 1926 de kapperszaak van Elbert Beket
 

Elbert Beket (1856-1932) was kleermaker, maar daarnaast ook nog barbier, schoenmaker, doodgraver en aanzegger. Als er gelegenheid was, ging hij ook nog met tijdschriften langs de deur. Haarknippen kostte toen bij hem drie cent. De eerste Beket die te Middelharnis kwam wonen was Elberts grootvader Abram Beket. Hij werd in 1782 geboren te Sommelsdijk, trouwde in 1819 met Maria van Dalen en werd vervolgens deurwaarder te Middelharnis. De vader van Elbert was Salomon Beket (1819-1907), visser van beroep, die in 1843 trouwde met Aaltje van Antwerpen. Elbert trouwde in 1877 met Neeltje Dijkers en in 1881 met Bertha Elizabet Voordijk. Hij woonde eerst als schoenmaker op de Voorstraat, voordat hij naar het Vingerling kwam. Kapper Beket heeft het geweten dat hij op het Vingerling woonde. Op 20-05-1905 viel het kind van barbier E. Beket voorover in de kaai, maar kon nog tijdig door A. Groen eruit worden gehaald. Twee jaar later: 27-07-1907 E. Beket redt het zoontje van A.G., dat in de kaai gevallen was. 22-07-1911: “Het varken van E. Beket lag dood in het hok, wat voor den eigenaar een grote schadepost is”.

1900 de eerste sigarenwinkels op het Vingerling

29-11-1905. De lantaarnopsteker K. Smit wilde maandagavond de lantaarn staande op het Vingerling recht over de sigarenwinkel van den heer Zaaijer aansteken. Het schijnt dat hij daarbij den ladder niet goed neergezet had, althans deze gleed uit, waardoor Smit naar beneden viel, met dat gevolg, dat hij niet in staat was verder te gaan, doch naar huis gebracht moest worden, terwijl hij tevens nog een bloedende wond aan het hoofd bekwam.

In de Maas en Scheldebode wordt de Sigarenhandel van J. Zaaijer Pzn voor het eerst genoemd op 14-09-1900. Jacob Zaaijer (1860-1947) kwam uit Dirksland en trouwde in 1888 te Middelharnis met Lientje Cornelia Vermeer (1862-1937). Voordat hij broodbakker op nr 6 werd, is hij (of een van zijn broers Jan of Joost) eerst sigarenwinkelier op nr 1 geweest.

Johannis Wijnhoff (1875-1958) trouwde in 1902 met Maria de Koning (1875-1945) en nam 23-03-1910 de sigarenzaak van J. Zaaijer over en bracht die over naar zijn woonhuis op nr 4. J. Wijnhof was timmerman en had zijn woonhuis in 1909 ingericht met achter het huis een timmermanswerkplaats (ingang Vissersdijk). In 1925 werd de zaak Wijnhof & Kroos geopend met handel in meubelen, later gewijzigd in een toonkamer van textiel en tapijten. Enkele maanden later zou de opgeheven sigarenzaak weer enige huizen verder opschuiven.

De haven rond 1910. Links het huis van kapper Beket, met de originele kleine raampjes met zonneblinden. Op de hoek café Havenzicht, waar de vroegere hofmeester van de Menheerse boot, de hr C. Bennemeer, de vissers voorzag van een drankje. Op de zijgevel van het hoekpand stond ‘Koffiehuis’. Rechts van het café, halverwege de touwen aan de mast, haalt een matroos halsbrekende toeren uit. Visser Piet Leen Koster woonde nog in de Vissersstraat, toen dit bericht in de krant verscheen. Maas- en Scheldebode 1-6-1910 Dat zoontje zal Aren wel geweest zijn, want hij was in tegenstelling tot zijn beide broertjes Leen en Jan bepaald geen rustig jongetje. Hij raakte vaak in het water, maar kon evenals zijn vader niet goed zwemmen. Het volgende voorval moet omstreeks 1915 gebeurd zijn. Vader Piet Leen was op het Vingerling en werd op een keer dringend gewaarschuwd: “Kijk eens wat je zoon daar aan het uitvoeren is!” De 10-jarige Aren was niet alleen hoog in de voormast van een sloep geklommen, maar klauterde ook zijwaarts via een dwarsverbinding met handen en voeten naar de achtermast. Wanneer zijn vader dat ziet, slaat de schrik om zijn hart. “Niet roepen, niet roepen!”, schreeuwt hij naar de omstanders, “als hij schrikt en loslaat, valt hij dood op het dek”. Het is goed afgelopen, want datzelfde ventje zou 11 jaar later op Vingerling nr 15 één van de Gebroeders Koster worden en daar ruim 30 jaar wonen.

1926 Pieter Leendert Koster komt naar het Vingerling

In 1926 zijn Piet Leen Koster (1876-1935) en zijn tweede vrouw Maria Elisabeth de Waard (1874-1957) verhuisd vanuit de Visserstraat naar het Vingerling. Piet Leen moest toen om gezondheidsredenen stoppen met zijn vissersberoep. Vijf jaar eerder in 1920-1921 had hij al een groot ongeluk op zee meegemaakt, dat goed was afgelopen. Tijdens zwaar stormweer was hij bij het Zeemanskerkhof op de Doggersbank door een plotselinge overkomende zee tegen het achterdek geslagen en had enkele ribben gebroken. Hij dacht toen zelfs even dat hij overboord was geslagen. Hij behoorde tot de laatste vissers uit Middelharnis en voer de laatste jaren vooral op de MD11 bij schipper Dirk Koster en nadat de sloepen verkocht waren op de Maasluis 112 in Maassluis/Vlaardingen. Thuis gekomen en werkeloos moest er voor levensonderhoud gezorgd worden. Oude vissers werden vaak pakhuisknecht, maar er was weinig werk meer op het Vingerling. Piet Leen had drie kinderen, die kostwinners waren, Leendert, Aren en Jan. Leendert Koster (1903-2001), was drukker. Hij trouwde in 1926 en verhuisde naar Delft. Aren Janse Koster (1904-1957) was kleermaker. Jan Koster (1905-1935) werkte ook bij de Flakkeesche drukkerij, maar moest om gezondheidsredenen van werk veranderen. Het drukkersvak, lange dagen werken met loodzetten in een stoffige omgeving met weinig frisse lucht, was niet erg gezond. Zo kregen koffiekokertjes, die geen zin hadden om naar zee te gaan, de dreiging te horen: “dan ga je maar naar de drukkerieje” en dan bleven ze liever in de frisse buitenlucht. Jan ging daarom met een handkar door het dorp negotie doen.

Een 15 jaar oudere broer van Piet-Leen, Jan Koster (1861-1934) die in IJmuiden als groothandelaar in vis niet onbemiddeld was, heeft toen de kapperszaak van Elbert Beket gekocht voor zijn jongste broer om een winkel in levensmiddelen en tabakswaren te kunnen beginnen. Misschien was dit ook wel de voortzetting van een winkeltje in de Visserstraat. Oud-visser Piet-Leen heeft 9 jaar op Vingerling 15 gewoond. Op 59-jarige leeftijd overleed hij aan hartzwakte, nadat zijn zoon Jan drie maanden eerder aan TBC overleden was. Piet-Leen moest al met zijn 12e jaar naar zee als koffiekokertje. Hij heeft nooit kunnen vermoeden dat vlak voor zijn latere woonhuis, op de hoek van het Vingerling, een standbeeld voor dat ventje opgericht zou worden. Het leven van zo’n ‘jooj’ was hard, hij moest ‘s-morgens vroeger dan de overige bemanning opstaan om koffie voor hen te koken en hij zou ‘s-avonds als laatste zijn strozak op gaan zoeken. Hij had wel een zeevader en later is Piet-Leen ook zeevader geweest voor Floor van den Nieuwendijk om een oogje in het zeil te houden en standjes uit te delen als dat nodig was. Hij heeft als matroos vooral op de MD12 gevaren. In 1902-1903 was hij schipper op de MD11 en heeft hij de visserijtocht naar IJsland meegemaakt. Ook op de laatste sloep uit Middelharnis de “Oranje Nassau” heeft hij gevaren. Zijn eerste vrouw Johanna de Waard was op 37-jarige leeftijd in 1912 overleden. Piet Leen wist dat zijn vrouw ziek was, maar moest toch naar zee om de kost te verdienen. Toen de vissersboot weken later op het havenhoofd aan kwam varen, kwam Kees Ouwdeine, de rondzegger haastig over het jaagpad aanlopen, om te vragen of alles ‘wel’ was aan boord. “Hoe gaat het met mijn vrouw ?” vroeg Piet-Leen, natuurlijk onmiddellijk. Het antwoord kwam wel erg hard aan: “Weet je dat dan niet? Je vrouw ligt al weken op het kerkhof!” Met twee kinderen aan zijn hand kwam hij het Vissersstraatje binnen om de plaats van zijn vrouw leeg te vinden. In 1917 is hij met een zuster van Johanna, Maria Elisabeth getrouwd. Het gezin is toen in 1926 op het Vingerling komen wonen. Na het overlijden van Piet-Leen en zijn zoon Jan moest Aren, die kleermaker was, noodgedwongen de tabakszaak overnemen.

De foto hierboven is waarschijnlijk gemaakt in Maasluis. Schippers van verschillende sloepen zijn hier bij elkaar. De grote kabeljauw lijkt aan te geven dat er een goede vangst is geweest. Van links naar rechts zien we: 1. Hein du Pree 2. …. 3. Dirk Koster 4. Leen Koster 5. Piet Leen Koster 6. …. 7. Jan Koster 8. ….

1928 Tabak en Sigarenmagazijn Gebrs Koster

Uit de heropeningsadvertentie in 1946 blijkt dat de Tabak en Sigarenmagazijn van Gebrs Koster in 1928 officieël begonnen is, maar in 1951 bestond de zaak 25 jaar, dat was dus een aanvang in 1926. Is de voorgevel toen verbouwd met een groot etalage-raam of was dat al eerder gebeurd? Op de foto van de etalage zien we een rijke sortering van tabaksartikelen. Vader maakte altijd veel werk van het opmaken van de etalage, er moest altijd iets bijzonders te zien zijn, dat de aandacht van klanten kon trekken. De foto is gemaakt door Bastiaan Pieter Koster (geen familie, geboren in Barendrecht, tramconducteur bij de R.T.M., maakte als foto-amateur diverse foto’s in Middelharnis en kende vader goed en woonde tot 1940 in Middelharnis). Uit de reclameborden naast de etalage blijkt dat er ook koffie en thee verkocht werd. Gebrs Koster staat er op het raam. Na het overlijden van Jan in 1935 is de aanduiding “Gebrs” in elk geval tot na de oorlog blijven staan. Het moet in 1951 gebeurd zijn. Jan kwam uit school en zag op de kaai dat er bij hem thuis wat aan de hand was, een auto voor de deur met mensen erom heen. De etalageruit van de winkel was door een auto geraakt en moest vernieuwd worden. Gebrs Koster zal toen gewijzigd zijn in A.J. Koster.

De gebroeders Koster voor de winkel. Op de voorgrond staat Jan met hoed op, achter op de stoep Aren, in licht colbert en in de deuropening, verscholen in de schaduw, staat een man met de handen in zijn broekzak. Dat zou Pieter Leendert kunnen zijn, want zijn zoon Leendert woonde toen al in Delft. Aren was kleermaker van beroep en Jan verkocht zijn levensmiddelen met een handkar in het dorp.

1929 Aren Koster in de deuropening

De eerste ouderwetse winter sinds 1890. Op 10 februari komt Nederland in de greep van de kou. Het kwik daalt naar -18 gr. en lager. Het omringende water verandert in een grote ijsvlakte en het eiland raakt geisoleerd van de buitenwereld. Aren Koster staat in de deuropening naar het schaatsenrijden op de kaai te kijken. In Middelharnis wordt volop schaats gereden op de Vliegers en er zijn diverse schaatswedstrijden. Op het Haringvliet drijven geweldige ijsmassa’s, die ondanks de felle kou veel toeschouwers op het havenhoofd trekken. Een ijsbreker uit Rotterdam probeert tevergeefs het ijs in de tramhaven te breken. De Elfstedentocht wordt bij ca 18 graden onder nul op 12 februari gereden. Op dezelfde dag brandt het Leidse stadhuis af, het bluswater stolde onmiddellijk en men keek naar een surrealistisch ijspaleis. Er dreigt op Flakkee een gebrek aan drinkwater omdat er nog geen drinkwaterleiding is. De mensen zijn afhankelijk van het regenwater uit de tras. Door enkele boten wordt leidingwater aangevoerd van Hellevoetsluis. In Middelharnis wordt een collecte gehouden voor een extra gift voor brandstof aan arme mensen. Deze brengt ruim f. 300,– op.

 

1933 Kleermaker Aren Janse Koster (1904-1957)

Aren werd op 19-07-1904 geboren in de Vissersstraat. In het Vissersstraatje woonden vele vissers, zoals de naam aangeeft. Er stonden totaal 56 huisjes. Ze werden ook wel ‘de nieuwe huusjes’ genoemd. Het straatje werd omstreeks 1875 aangelegd door de heer Kolff. Aan de Verlengde Visserstraat, het zgn “straatje van Slis”, stonden tien huisjes, die iets groter waren. Na de ramp werd de Visserstraat afgebroken. Het meisje met de grote hoed op de foto is Hubertha Koster en in het midden achter de knaap met de grote fiets zien we Jan Koster (links) en Aren Koster (rechts). Het was een gezellig straatje met aan weerszijden de huisjes gebouwd. In het midden was een grintpad en voor de huisjes straatjes van gele steentjes. Deze werden op de Vrijdag door de vissersvrouwen helder schoongeboend. Achter de woningen waren de bleekveldjes met de droogpalen en ook een bloementuintje. Alles was schoon en helder, de gordijnen van geel katoen hingen voor de ramen met de horren waarop beugsloepen, vissende en zeilende, in frisse kleuren waren ingeverfd. Aren Janse Koster heeft in 1918 ternauwernood de Spaanse griep overleefd, 27000 Nederlanders stierven toen. Door tekort aan vitamine D hield hij er wel rachitis, een botaandoening, aan over. Hij moest rekoefeningen doen om geen kromme rug te krijgen. Maar zonder kontrole en begeleiding kwam daar op 15-jarige leeftijd niet zo veel van terecht. Bovendien was hij van beroep leerling-kleermaker geworden, van ‘s-ochtends vroeg tot ‘s-avonds laat moest hij voorover ‘knoopsgaten maken’. Zodoende kreeg Aren voor altijd een kromme rug. Aren werkte eerst bij kleermaker den Eerzamen op de Voorstraat in Stellendam. Diens zoon Marius den Eerzamen heeft later zijn vader als kleermaker opgevolgd. Heel toevallig dat Marius (Maas) Koster, de zoon van Aren, in Stellendam kwam wonen en bevriend werd met die andere Marius. Maas denkt dat het niet toevallig is dat hij zo heet. Na enkele jaren leerde Aren het vak verder bij Paul Vijfhuize. Paul Vijfhuize was maar kort getrouwd, verloor zijn vrouw en 2 jarig dochtertje vroeg. Aren ging helemaal op in het kleermakerswerk en haalde diverse vakdiploma’s. Toen hij zelfstandig kleermaker was op het Vingerling had hij klanten op het hele eiland. Menige boer, die geen “confectie-pak” wilde, kwam bij Aren Koster een maatpak aanmeten en dan zat vader tot in de late uurtjes “in kleermakerszit” driftig te werken, het was in die tijd allemaal handwerk. Noodgedwongen is Aren de zaak op het Vingerling gaan behartigen. Beneden was de tabakswinkel en als er geen klanten waren klom hij via een losstaande trap en een openstaand luik in de zolder naar boven en kwam dan in een klein bovenkamertje, waar een grote kleermakerstafel stond. Het was daar achter het voorover hellende geveltje ’s winters bar koud, maar met een elektrisch kacheltje en hard werken werd het dragelijk. Aren was heel trots op zijn vakdiploma.

Het werd ingelijst en hing in de voorkamer, in de achterkamer en in de winkel.

11-12-1936 Aren Koster en Johanna Verbiest gaan trouwen

Johanna werd geboren op 29-07-1911 in een klein huisje op de kaai in Sommelsdijk. Op haar 5e jaar verhuisde zij naar de Binnenweg. Zij kwam uit een gezin met 11 kinderen, 8 broers en 2 zussen, waarvan zij het oudste meisje was. Zij ging naar de Openbare school waar zij een verlegen meisje was, maar wel de knapste van de klas. Zij leerde erg graag, maar doorleren was er niet bij, zij moest al vroeg uit werken gaan om geld te verdienen. Het was volop crisistijd en elk extraatje was meegenomen. Er stond een prijsvraag van Niemeijer in de krant, die door alle klanten opgelost kon worden en er moest op een originele manier een rijmpje bijgeleverd worden. Vader kon niet alleen goed tekenen, maar ook rijmen en dichten en hij kalligrafeerde het volgende gedicht mooi op tekenpapier en zond het ingelijst naar de firma Niemeijer op:

“Bij ’t vrouwtje thuis en aan de haard, de kinderen om je heen geschaard, dan rookt de man op zijn gemak, een pijp met STER tabak.”

Vele kennissen deden mee, niemand won een prijs, maar vader had een van de hoofdprijzen. Het geldbedrag is niet meer bekend maar zal wellicht 50 gulden geweest zijn. Het was een heel mooie verrassing, waar nog jaren lang ook door moeder over gesproken zou worden.

 

Aren en Johanna kregen zes kinderen, waarvan de 5 oudste op het Vingerling geboren zijn: Piet (1937), Jan (1940), Joke (1942), Aren (1945), Maas (1947) en Leen (1950). Het maken van foto’s was toen een speciale gebeurtenis, we kregen onze mooiste kleertjes aan.

Je moet ook niet denken dat we als peuters vaak op het Vingerling kwamen. Het was veel te gevaarlijk bij het water. Vader was in zijn eigen jeugd bijna verdronken en wist maar al te goed, dat als je in de Kaai viel, er niet eenvoudig en snel uitgehaald kon worden. Zelfs vele vissers, die dagelijks op zee zaten, konden niet zwemmen. Er zijn in de eerste helft van de 20ste eeuw vele kinderen en volwassenen in de haven en de Kaai verdronken. Toen we ouder werden gingen we dus vaak spelen op het Spui. Op het Vingerling kon je niet voetballen, hoogstens knikkeren, tollen en hoepelen. Het zal ook wel aan het dichtbij gelegen water hebben gelegen dat we pas leerden fietsen toen we al 11 of 12 jaar waren. De hoek bij het café van Jaap Smit liep af en menige fietser reed in de bocht het water in. Er waren natuurlijk ook waaghalzen die buiten om de pisbak over het Kaairandje probeerden te rijden.

Hoewel de ruimte erg klein was hebben we heerlijk gespeeld op het achterplaatsje. Voor de allerkleinsten ook niet geheel ongevaarlijk want tussen de ramen van de achterkamer was een gemetselde regenput, de tras, gebouwd en we konden het deksel gewoon optillen en in de diepte zag je dan het water. Het achterplaatsje was alleen bereikbaar via de keuken. Er was wel een poort naar het aangrenzende slop van buurman Hein de Waard, maar daar liepen ook voortdurend de bakkersknechten van bakker Zaaijer met hun zakken meel en bakkerswaren door en dan liepen kinderen in de weg. De poort werd dus dichtgetimmerd. ‘s- Zomers kon het gauw heet worden op de afgesloten ruimte en dan maakte moeder van bezemstelen en aardappelzakken een zonnescherm voor de kolenkist en we maakten er zelf een gezellige tent van. In 1943 hebben we een jaar een konijnenhok gehad op de kolenkist. Moeder vond dat we eens met dieren moesten kennis maken. Lieve diertjes, die met hun snuitje buiten de ruif kwamen snuffelen. Het werd winter en het hok werd goed afgedekt, maar op een keer lagen er toch 2 jonge konijntjes dood in het hok en de andere met bloedende neusjes. Er waren ratten op bezoek geweest en hadden lelijk huisgehouden. Rijkelijk gestrooid rattenkruid hielp volstrekt niet. De ruif werd extra beveiligd met ijzerdraad maar het piepen was ’s avonds niet om aan te horen. Vader naar buiten om de ratten dood te slaan. Ze kropen zelfs in zijn broekspijp. Het konijnenhok werd dus snel weer afgebroken.

1943 op de kleermakerstafel

De kleermakerstafel besloeg de gehele breedte van het voorkamertje boven de winkel. Als kleine jongen klom ik via de zitkruk van vader op de tafel en dan had je voor het raam een prachtig uitzicht op de kaai. Je zag de beurtschippers in- en uitvaren en de mensen naar de Westdijk lopen. Het mooiste was als de baggermolen de kaai kwam leeg baggeren. Ik kon er uren lang naar kijken. Niet alleen naar de ronddraaiende emmerladder en de bovenste kantelende emmer, die de modder via een bak in de vastgebonden modderschuit leegstortte, maar ook hoe de hele machine met modderschuit in het water langzaam een halve cirkel heen en weer draaide en dan steeds een eindje verder opschoof in de kaai. En de modderschuit, die steeds voller werd en dieper kwam te liggen, tot hij overliep om tenslotte door een motorsleepboot naar het Haringvliet werd getrokken. Werkelijk, dat was voor mij het mooiste vaartuig in de haven.

tekenen

In de oorlog waren er in ons gezin nauwelijks inkomsten. Vader moest vanwege migraine stoppen met het zware kleermakerswerk. We namen tijdelijk een kostganger in huis. De winkel liep niet goed, omdat de aanvoer van tabaksartikelen van de fabrieken was gestagneerd. De tabaksartikelen waren streng aan distributie onderhevig. Voor elk pakje sigaretten moest een bon worden ingeleverd en alleen met die bonnen kon nieuwe voorraad worden ingeslagen. Een ramp was het dus toen een door een fabriek verzonden pak rookwaren niet arriveerde en gestolen bleek. Van de omzet bleef bijna niets meer over.

 

Vader kon goed tekenen en toen een vriend voor een ingelijste tekening ook wat wilde betalen, was dit een mooie stimulans om daar eens wat meer werk van te 20 maken. Bij de meeste mensen waren onderwerpen over de afloop van de oorlog erg geliefd, zodat er diverse koninginnen, prinsessen en bevrijdingsmotieven getekend werden. De oude kleermakerstafel deed voor het tekenwerk goede dienst. Vooral portretten kon vader heel expressief en karaktervol natekenen. Koningin Wilhelmina, Prinses Juliana, President Rosevelt, ze waren het echt en ze vlogen als warme broodjes over de toonbank. Voor een heel mooie indrukwekkende Koning van Engeland in vol ornaat kon natuurlijk wat meer gevraagd worden. Tegen het einde van de oorlog was het oranjewapen erg geliefd. Hendrik Colijn in groot formaat tekende vader voor zich zelf. Het was de voorman van de A.R. Partij. Hij heeft jaren lang in de voorkamer boven de boekenkast gehangen. Dat Colijn in diskrediet kwam, was pas van latere datum, trouwens vader verdedigde hem toch met vuur en vlam als het politieke onderwerp in de winkel ter sprake kwam.

 

radio’s bouwen

In de jaren dertig was de radio een nieuwe uitvinding. weinig mensen hadden zo’n toestel. Elektriciteit en radio-techniek hadden vader’s volle belangstelling. In schoolschriften maakte hij uittreksels over de elektronenleer en de radiotechniek. Het werd een echte hobby. Hij is begonnen met het vervaardigen van raamantennes en daarna bouwde hij zelf radio-toestellen aan de hand van bouwtekeningen en principeschema’s. Hij tekende een plattegrond van het chassis en liet dat door machine-bankwerker J. v.d. Sluijs op het Spui, vervaardigen.Vervolgens kocht Aren alle elektronische onderdelen bij Blokland of Huibrechtse, schroefde die op het chassis en soldeerde alle verbindingen, een wir-war van draadjes onder het chassis. Ik heb er gefascineerd naar zitten kijken op de kleermakerstafel. Het leek een echt fabriekje. Vooral die draaicondensatoren met die pakketten koperen platen, die in elkaar schoven, vond ik prachtig. De radiolampen gloeiden spookachtig met blauwe, rode, oranje lichtjes. Het goed laten functioneren van zo’n radio was vooral een kwestie van ervaring, de draadjes moesten vaak anders gelegd worden om bromgeluiden te minimaliseren. De klanten in de winkel hoorden natuurlijk van die nieuwe hobby en brachten hun radiotoestellen ter reparatie naar de sigarenwinkel. Vader verdiende ook een centje met het opladen van accu’s, die soms enkele dagen achtereen aangesloten moesten worden op twee gelijkrichters, die in de hoek van de kleermakerskamer met geheimzinnig blauw licht stonden te branden.

In het begin van de oorlog werden radio’s nog belangrijker om de Engelse zender te kunnen beluisteren. Vandaar dat de Duitsers het bezit van radio’s gingen verbieden, alle radiotoestellen moesten geregistreerd worden en daarna ingeleverd. Omdat vader meerdere toestellen had, was het niet moeilijk om een oud toestelletje in te leveren en de andere op te bergen. De Duitsers hadden natuurlijk in de gaten, dat er veel te weinig toestellen ingeleverd werden en de situatie werd grimmiger. Het waren geen loze dreigingen met gevangenneming en wegvoering van personen naar Duitsland, die gesnapt zouden worden op bezit van radio’s. Het was in de buurt bekend dat vader radio’s repareerde en verhandelde en je had maar één verrader nodig. Toen het nog veilig was had vader zijn twee mooiste radiotoestellen bij opoe in de Visserstraat op de zolder opgeborgen. Daar zouden ze waarschijnlijk niet zoeken. Maar na de eerste huiszoekingen, die weldra systematischer en grondiger werden uitgevoerd, werd die opslagplaats een probleem, ook omdat opoe er altijd al op tegen was, dat Aren die radio’s bij haar in huis verstopt had. Ze vond dat die radio’s aan het wettige gezag afgegeven moesten worden. Die radio’s moesten daar vandaan. Maar hoe? Je kon ze niet meer veilig vervoeren.

Toen is moeder op een donkere avond twee maal met de kinderwagen naar de Visserstraat gelopen en heeft de radio’s in de kinderwagen naar het Vingerling gebracht. Eerst werden ze verstopt in de wc, nog een echte plee met een emmer, maar dat was natuurlijk geen veilige plaats. Omdat ons huis een topgeveltje heeft, was er boven de kleermakerskamer nog een kleine ruimte, die niet gebruikt werd. 

 

Als je van de binnenzolder, waar het aardedonker was, binnenkwam had je niet in de gaten dat daar boven nog een ruimte was. Dat was een geschikte plaats om de twee kostbare radiotoestellen te verstoppen. Het kleine luik werd achter behang, zorgvuldig dichtgemaakt, zodat het leek dat daar nog nooit iemand geweest was.Vroeg of laat kregen we huiszoeking. De kontroledienst was zeker van hun zaak: op dit adres moesten radio’s aanwezig zijn. “Als je niet vrijwillig meewerkt, breken we de gehele vloer open”, werd er gewaarschuwd. Op de kleermakerskamer was natuurlijk van alles te zien, wat verboden was.

Aan de linkse wand hing een grote, vooroorlogse kaart van Europa, waarop met rood-witblauw en oranje vlaggetjes, de actuele stand van de oorlog in kaart was gebracht. Daarachter was nog een donkere opbergkast. Het bleek al gauw dat hier niets verstopt was. De middenzolder was donker en leeg. En toen was moeder, die ogenschijnlijk kalm en bereidwillig meegelopen was, op haar best. Op een goed getimed moment wees zij naar de vliering boven het kamertje en vroeg een beetje spottend: “Wilt U daar nog kijken?” “Nee, laat maar”, antwoordde de kontroleur, niet beseffend hoe spannend dit moment was. De aandacht was op de vloer gevestigd, maar vader voerde aan, dat er in die vochtige ruimte toch geen radio’s konden staan. “En het is een heel slechte vloer, de kosten van opbreken zijn voor jullie”. “We komen terug!” was het antwoord. Ze zijn gelukkig niet teruggekomen. Na de oorlog stonden er in de bijna nog lege winkel twee grote radiotoestellen in prachtige houten kasten. Niemand had ze en vol trots liet vader Aren horen welk prachtig geluid ze konden produceren

1944 inkwartiering

Door de Duitsers werd de voorkamer gevorderd voor inkwartiering. We kregen 4 Duitse soldaten onder dak en we moesten verhuizen naar de achterkamer. En dat was lastig, want als de bel ging moest vader van de achterkamer via de gang, door de voorkamer om in de winkel te komen. Die Duitsers maakten veel herrie waar vader met zijn hoofdpijn veel last van had en in de kamer was het een grote bende. Zaterdagsavonds kwamen ze vaak dronken thuis. Moeder ging vaak met emmer,bezem en dweil de kamer wat opruimen. Naast de overlast, had de inkwartiering ook voordelen, de moffen hadden een overvloed aan eten en wij hadden bijna niets. Dus moeder heeft in die weken heel wat “georganiseerd”. “Voor wat hoort wat”. Kleine Jan kreeg roodvonk en dokter Arends werd er bijgehaald. Hij overzag de situatie in ons huis en schreef een briefje dat er in dit huis een besmettelijke ziekte heerste. Het briefje werd natuurlijk duidelijk aangestreept door vader aan de deur gehangen. Wie weet zouden de moffen opstappen. Een militaire arts kwam Jan opnieuw onderzoeken en constateerde dat het slechts de kinderziekte roodvonk betrof. Voor straf mocht vader nu niet meer door de voorkamer naar de winkel, maar moest buitenom door het slop. Na 6 weken zijn de Duitsers gelukkig vertrokken en kon moeder beginnen de troep op te ruimen. Sommige dingen vergeet je nooit meer. Bij Wijnhoff op Vingerling nr 7 was er ook inkwartiering. Het was een groter huis en een Duitse kapitein had daar zijn intrek genomen. Een felle nazi met sterren op zijn pet en iedereen was bang voor die vent. Hij kwam altijd op een motorfiets het Vingerling oprijden. En die motorfiets startte niet zo best en dan ging hij te keer. Ik was 7 jaar en ging eens bij die motorfiets bij Wijnhoff kijken. Toen kwam er jongeman van het Spui, hij was minstens 20 jaar, ook bij de motor kijken. Hij haalde een handje zand uit zijn broekzak, wees met zijn vinger op zijn mond “ssst, hou je mond hé!!”, schroefde de benzinedop van de tank en gooide het zand erin. “Weg wezen”. Ik holde naar huis en vertelde het aan vader. “Je moet daar vandaan blijven”, zei vader gebiedend. Een poosje later kwam de kapitein te voorschijn en wilde zijn motorfiets opstarten. Wat duurde dat opstarten lang deze keer! Met grote stappen liep de kapitein zonder motorfiets de kaai op. En ik moest naar binnen.

1944 onze schuilkelder

Zondagmiddag 3 september 1944 was het raak op het Vingerling. De zon scheen heerlijk en vele mensen maakten een wandeling. In de verte verscheen een viertal Engelse jachtbommenwerpers en koerste in de richting van de Middelharnisser Kaai. Het was meteen met de rust gedaan. Het gehuil van de vliegtuigmotoren beangstigde de op straat verkerende mensen zo, dat iedereen naar binnen vluchtte, waar dat maar kon. Op afstand trok de aanval veel bekijks. Vanuit de vliegtuigen werd hevig geschoten wat een groot kabaal veroorzaakte. De vliegtuigen cirkelden enige malen over het havengebied van Middelharnis en vlogen daarna weg, waarschijnlijk naar een ander doel. Er waren geen doden te betreuren, wel waren enkele mensen licht gewond. De woningen aan de Sasdijk en het Vingerling hadden geen schade opgelopen. Een binnenvrachtschip uit Drimmelen had echter een voltreffer in het voorruim gekregen en zonk naar de bodem. Gelukkig was niemand aan boord. Het waren angstige momenten in huis, die ik me niet meer herinner. Wel toen ik de volgende ochtend naar buiten mocht. Vlak om de hoek, lag een krater waar een granaat was ingeslagen. Ook verder op het Vingerling kraterinslagen vlakbij de havenkant. Er lagen in de haven enkele Duitse kanonneerboten, waarschijnlijk de reden van de aanval. Bij de Wilhelminabrug zag ik een boot in het water gezonken en een huilende vrouw lopen. Dit voorval was reden genoeg voor vader en moeder om een schuilkelder in de achterkamer onder de bedstee in te richten. Er kwamen ook dagelijks V-1’s (onbemande vliegtuigen met straalaandrijving) en V-2’s (raketbommen, die op 100 km hoogte met een snelheid van 5000 km/uur vlogen) over vliegen. Vader zei: “Als je de V-1 nog hoort is het nog veilig want dan vliegt hij voorbij. Maar als dat angstaanjagende geluid plotseling ophoudt, dan betekent het dat hij naar beneden komt en je weet niet waar dat ding terecht komt”. De kelder onder onze bedstee in de achterkamer had het voordeel dat deze 1 meter onder de begane grond lag, maar was wel erg vochtig. Dus maakte moeder de kelder eerst goed droog, legde er oude matten en matrassen in om er te kunnen bivakkeren. We waren nog klein genoeg om daarop te kunnen zitten, voor vader en moeder was dat een stuk moeilijker. Een petroleumlamp op een tafeltje voor noodverlichting en een noodrantsoen in de nabijheid. Als jongetje van 6 ben je gauw bang en ik zie me nog met zijn allen in die kelder liggen in angstige afwachting, toen we weer een V1 dichterbij hoorden komen. Jan herinnert zich dat we er allemaal in zaten tijdens een beschieting. Vader ging naar de winkel om te kijken hoe het er voor stond, kwam terug en zei: “Nu is het over”. Er zat een luikje onder in de bedstee en daar voor stond een radio. Jan stootte er per ongeluk tegen aan en de radio tuimelde op het matras. Het was een spannende tijd. Ik herinner me dat ik op de hoek van het Vingerling, dus op 10 meter van ons huis, de kanonneerboot met zijn kanon naar boven in de lucht zag richten op heel hoog vliegende vliegtuigen. Plotseling vuurden de kanonnen op de vliegtuigen, de kogels zag je in de buurt van het vliegtuig uit elkaar spatten. Ik vond dat erg spannend en helemaal overstuur holde ik naar huis. “Je moet daar ook niet gaan kijken”, zei moeder.

 

na de oorlog

In 1946 kon de sigarenwinkel weer geopend worden en het liep meteen goed in de zaak. Tegen de avond arriveerde de Menheerse boot en dat gaf een gezellige drukte op het Vingerling, en ook nieuwe klanten. De vaste klanten kwamen graag buurten en stonden soms tot ’s avonds laat met elkaar te roken en te praten in de winkel. Vader hield daar van, was een levendige debatter en van alle markten thuis. De landelijke en de plaatselijke politiek werden druk besproken. Er werd een winkelsluitingswet ingesteld, officieel moest de zaak om 18.00 uur dicht, maar de plaatselijke politie kneep een oogje dicht. Als de laatste klant vertrokken was stond de winkel blauw van de rook en dat drong ook door naar de voorkamer, waar we gelukkig niet woonden. De winkel werd verbouwd, de wc kreeg een afvoer naar de Kaai, maar werd nog niet direct aangesloten op het gemeentelijk rioolsysteem. Als het mooi weer was zaten onze oudere stamgasten graag voor de winkel op de stoep. We verkochten niet alleen sigaren en rooktabak, maar ook pruimtabak. Vroeger werd er door de oudere mannen veel gepruimd. Daarbij werd regelmatig op de straatstenen gespuwd. Als je met zes man een halve dag op de grond zit te spuwen wordt het daar natuurlijk een vieze bende. Moeder moest meerdere keren per week ‘s-avonds de straat schoon schrobben. Zij kwam dus op het idee om bij de gemeente een verzoek in te dienen voor een zitbank onder de bomen. Dan waren we verlost van het gepruim vlak voor het huis. Toen de bank er eenmaal stond wilden de mannen liever op de stoep voor het huis blijven zitten. “We zitten daar veel te veel in de zon”. Uiteindelijk heeft de bank onder de bomen het toch gewonnen. Met het opgroeien van de kinderen moest er in het woonhuis ook een en ander aangepast worden. De bedstee in de achterkamer bleef in gebruik, maar de oudste kinderen kregen een ledikant op de achterzolder, waar ze via een los trapje in de gang naar toe klommen. Als het stormde woei het ook wel een beetje op de zolder en als het regende tikte wel ergens een druppel water op het zeil. En ‘s-nachts trippelde wel eens een muisje heen en weer. Als je moest gaan slapen kon je op de zolder heel voorzichtig een klein luikje optillen en kon je vader en moeder in de kamer zien zitten. Later werd ook de middenzolder ingericht als slaapvertrek en kreeg Joke, het enige meisje, een eigen kamertje boven de winkel vlak achter de voorgevel. Het alkoofje tussen de voor- en achterkamer, afgescheiden door twee schuifdeuren, werd studeerkamertje voor de kinderen, die naar de MULO-school gingen.

1953 de watersnoodramp

In de stormnacht van zaterdag op zondag had vader al om een uur of drie gekeken hoe hoog het water in de kaai stond en kwam met de verontrustende mededeling dat het water weldra over het Vingerling zou stromen. “We zitten hier tamelijk veilig, want ons huis staat op een hoog punt” zei vader, maar moeder ging toch alles wat in de winkel laag bij de grond stond, hogerop zetten. Ook de gemakkelijk verplaatsbare spullen in de voorkamer werden naar de achterkamer gebracht. Het water kwam steeds hoger, het Vingerling stond blank en op een gegeven moment stroomde in de vroege ochtend het water de winkel binnen. Het bruin gekleurde water steeg elke minuut en we moesten tenslotte naar de achterkamer, maar we kregen wel de tijd om de meubels zoveel mogelijk uit de voorkamer te halen. Het water steeg langzaam tot ca 20 cm hoogte, maar bleef in de voorkamer en stroomde bij de dorpel van de gangdeur niet over. Na enkele uren ging het water langzaam zakken en kwam ons huis weer watervrij, ‘s-Avonds steeg het water weer en dat was spannend want we wisten niet hoe ver het water weer zou stijgen. Vader zei, dat het lager zou zijn dan de nacht te voren. We hebben op het voorkamertje naar buiten zitten kijken en zagen het water uit het slopje naar de Waterweg met geweld naar buiten stromen. Later op die zondag kwam het water ook vanuit de andere kant van het eiland het dorp binnen. De burgemeester besliste ’s maandags dat alle inwoners van Middelharnis moesten vertrekken. Vader kreeg via de huisarts vrijstelling en wilde in deze omstandigheden zijn zaak ook niet verlaten. En vele hulpverleners in het dorp wilden graag een sigaret kunnen opsteken. Na de ramp is er veel veranderd, op het Vingerling is het zakelijker en stiller geworden. De gezondheid van vader ging achteruit. In 1957 overleed hij en de sigarenwinkel werd voortgezet door moeder en dochter Joke. De vaste klanten kwamen wel maar misten wel het gezellige praatje van vader. De kinderen kwamen van school en vonden een beroep in Middelharnis maar zagen hun toekomst niet op Flakkee en gingen één voor één naar de “overkant”. In 1963 kwam de 85-jarige vader van moeder op het Vingerling inwonen en nam Joke de winkel voor haar rekening. Toen de gezondheid van opa achteruit ging, besloot moeder eind 1963 de winkel te sluiten om een jaar later elders in het dorp te gaan wonen. Joke had inmiddels een kantoorbaan gevonden. Met 2 jaar onderbreking in de oorlog heeft de sigarenzaak 36 jaar bestaan. Het huis was nog steeds in bezit van de familie Koster in IJmuiden en werd in 1965 verkocht aan de watersportvereniging voor een geheel andere bestemming. Toen in 1971 de hoek van het Vingerling stampvol met mensen stond, om de onthulling van het koffiekokertje mee te maken, had onze voormalige sigarenwinkel nog zijn oude uiterlijk met het geveltje gevaarlijk voorover hellend. Maar de Kosters stonden er niet bij, ze woonden niet meer in Menheerse en moeder woonde in Zeeland. Toen in 1980 de 83 jaar oude beugsloep de “Johanna Hendrika” MD10, met volle zeilen de haven van Middelharnis voor een week bezocht, werd deze unieke gebeurtenis ook buiten Flakkee bekend en reisden we naar onze geboorteplaats. Twee achterkleindochters Mariette en Joanne uit Eindhoven bezochten in Middelharnis het schip, waarop hun overgrootvader Piet-Leen gevaren heeft. Inmiddels heeft dat kleine meisje, leunend tegen de boegspriet, haar schippersdiploma en is zeilinstructrice op een zeilschool in Friesland. Haar dochter heet Marin en is genoemd naar de zee. Op de geboorte-sites van Marin en haar broertje Thames kun je ´t allemaal lezen:

De Zee fluistert zachtjes je naam In de golven kan je het horen

De zon, komt stralend op Omdat jij bent geboren.

Dankbaar, zijn wij voor de zon en de lucht, maar ook voor de zee, want die bracht voor de tweede keer, iets prachtigs voor ons mee.

Tijden veranderen….
Als Piet-Leen dit had geweten…